Getuigenis Raphäel Baert uit Zwevegem
( 19/09/1922 - 13/02/2012 )
"Natuurlijk kan ik nooit vergeten wat ik in Duitsland van juni '43 tot mei '45 heb gezien, ervaren en meegemaakt. Ik denk trouwens niet dat er één politieke gevangene is bij wie een dag voorbij gaat zonder dat hij of zij aan die schrijnende episode terugdenkt. Het is al zolang geleden, maar de nachtmerrie blijft, want dagelijks worden we er door 1001 zaken aan herinnerd. Neen, ik overdrijf niet als ik dat zeg, enkele voorbeelden zullen dat duidelijk maken."
"Als iemand in mijn nabijheid zegt: "Kom, we gaan iets eten, want ik heb honger", dan denk ik bij mezelf: dat is geen honger, want ik heb ervaren wat honger lijden betekent. Of gisteren nog: iemand zei "Laat ons binnen gaan, ik krijg het koud". Onwillekeurig denk ik dan terug aan die bijtende winters in Esterwegen en Ichtershausen, want daar was het écht koud. Een kennis kloeg onlangs nog over de slechte bedden in zijn hotel op reis, en ook dan weer haal ik beelden van ginder voor de geest: mensen die moeten slapen op een plank of op een strozak-zonder-stro zouden hun leven geven voor die "slechte" hotelbedden..."
"Maar de herinnering aan de Duitse concentratiekampen en gevangenissen is het grootst en het pijnlijkst wanneer wij, de overlevenden die 50 jaar ouder geworden zijn dan veel van onze makkers, een familielid van een achtergebleven vriend tegenkomen. Dan snijdt het mes het diepst..."
Raphaël Baert uit Zwevegem heeft de meest onverkwikkelijke periode uit zijn leven nog niet verteerd en zal daar wellicht ook niet meer in slagen. Uit de vele verhalen die ons over de nazi-gruwel werden verteld, blijkt overduidelijk dat het méér dan een mensenleven tijd vergt om dergelijke belevenissen te boven te komen... Raph was 20 toen de Gestapo hem op 18 juni 1943 in Zwevegem bij de kraag vatte. Hij was één van de vele weerstanders uit de Zuid-West-Vlaamse groep die in die periode druppelsgewijs werden aangehouden.
Net als vele andere weerstanders en latere NN-gevangenen (Nacht und Nebel) passeerde Raph eerst de Gentse Nieuwe Wandeling, waar hardhandige ondervragingen, slechte kost en vele uren eenzaamheid zijn deel waren. Op 6 oktober 1943 verliet Raph, in gezelschap van het merendeel van zijn vrienden, de Arteveldestede om, na een kort oponthoud in Sint-Gillis, op transport naar Duitsland gezet te worden. "Van dat transport herinner ik me nog levendig één anekdote," zegt Raph nu. "Net voor ons vertrek uit Sint-Gillis hadden we de van huis toegestuurde pakketten gekregen, en in het mijne zat onder meer een doosje sardienen. Deze visjes baadden in de vette olie, maar dat kon me niet deren want mijn knagende maag vroeg om voedsel. Die vettige brij teisterde echter danig mijn ondervoede maag en ingewanden, dat ik met een zware diarree af te rekenen kreeg. Zowel in de celwagen als in de cel in Essen zorgde dit voor een supplementair ongemak."
Het Haftanstalt van Essenwas de volgende, korte stopplaats van Raph. "We verbleven er slechts drie nachten en we sliepen er op bundels stro. Daar in Essen heb ik graantjes en strohalmen gegeten, juist gelijk de koeien. Maar dat kon me niet schelen, want mijn schouders stonden recht van de honger."
De trein bracht de Belgische gevangenen door het desolate Moorlandschap naar het station van Papenburg tegen de Duits-Nederlandse grens in Emsland. Daar werd de groep op vrachtwagens gejaagd en doorheen het onmetelijke moerasland naar het Strafgefangenenlager Esterwegen gevoerd. Dit werkkamp was voor de groep een voorlopig onderkomen, want van daaruit werd men naar andere, nog gruwelijker oorden gebracht. Het kamp van Esterwegen werd al in 1933 gebruikt om tegenstanders van het naziregime op te bergen. De gevangenen werden gebruikt om de moerassen in de buurt van Papenburg droog te leggen. Esterwegen was tot 1940 een "Zuchthaus", nadien een "Strafgefangenenlager". Men maakte er onderscheid tussen veroordeelden en zij die nog niet voor het gerecht verschenen waren. De ter dood veroordeelden vertrokken vanuit Esterwegen onder meer naar Wolfenbüttel om er onthoofd te worden. De anderen gingen een evenmin prettige toekomst tegemoet in de diverse gevangenissen en concentratiekampen.
Raph Baert herinnert zich van Esterwegen nog talloze zaken en personen: de bewakers luisterden er naar bijnamen als "De Zot", "De Chinees", of "Cognac"; de appelplaats werd "Place Rouge" genoemd en de ontluizingsbeurten waren ingrijpend ("drie dagen zonder kleren"), maar nutteloos ("na een dag zagen we weer zwart van de luizen"). Esterwegen betekende voor Raph ook een langdurig verblijf in het Revier, het kamplazaret. Dat was het domein van "De Zot", een wachtmeester die zich dokter waande omdat hij een witte stofjas over zijn uniform droeg. Hij was alleenheerser in het Revier en besliste, niet gehinderd door enige medische kennis, wie mocht blijven en wie terug naar de barakken werd geschopt. "Ik was er opgenomen voor valse kroep en ik maakte veel koorts. Normaal gezien was ik een vogel voor de kat, want verzorging en medicijnen waren er onbestaande. Een schrijnend onvergetelijk beeld uit dat lazaret was het feit dat de "betere" zieken het lichaam van overleden makkers nog een paar dagen probeerden bij te houden om het eetrantsoen van de "slapende" zieken op te strijken..."
Ook de tweede februari van 1944 staat in Raph Baerts geheugen gebrand: "Ik lag nog steeds met gloeiende koorts in het lazaret toen men mij de "Place Rouge" opjoeg. De gure noordenwind striemde me in het gezicht en de fijne korrelsneeuw zorgde voor een natte koude. Ik moest er al mijn kleren uittrekken om, bibberend van de koorts en koude, gefouilleerd te worden. Hoe ik het heb overleefd, is me nog altijd niet duidelijk."
Raph werd gefouilleerd omdat men hem naar het werkkamp in Börgermoor, een satelietkamp op zo'n 20 kilometer van Esterwegen, wilde sturen. In de beschreven barre weersomstandigheden moest hij, met nog enkele tientallen andere gevangenen, plaats nemen in open vrachtwagens voor een helse rit door het ondergesneeuwde moerasgebied. "Deze rit kwam me duur te staan, want bij aankomst in Börgermoor mocht ik onmiddellijk naar het Revier met een zware longontsteking. Dagenlang zweefde ik tussen leven en dood en na zowat 2 weken kreeg ik dikke opgezwollen knieën en benen. Dat bezorgde me geen extra-verzorging, wel integendeel, ik werd naar de barakken gestuurd. Ik zou er nooit zelf geraakt zijn, hadden Delrue en "Praeterke", twee vrienden, me niet geschraagd. De onverbiddelijke speling van het lot wil dat ik hier nu nog zit en dat zij later werden onthoofd." Rafaël Delrue uit Zwevegem en Leon Depraetere uit Moen werden op 15 augustus 1944 door het Volksgericht in Donauwörth ter dood veroordeeld en eind oktober, begin november 1944 in de Stasselheimstrasse in München onthoofd.
Rafaël Delrue Leon Depraetere
“Le temps des cérises”
Raph Baert heeft een goede zangstem, familie en vrienden weten dat en worden nog geregeld daaraan vocaal herinnerd. Ook in Esterwegen bracht Raph af en toe door het zingen van liederen (meestal in stilte) wat vreugde en verpozing voor zijn medegevangenen. Van een Frans politieke gevangene leerde hij “Le temps des cérises”, deels voor het tijdverdrijf, maar ook deels om… Frans te leren. “En als ik nu nog eens “Le temps des cérises” zing, dan komt dat nog altijd van ginder, van Esterwegen,” mijmert Raph.
Na Börgermoor keerde Raph nog voor een drietal maand terug naar Esterwegen waar hij op 23 mei 1944, min of meer hersteld en "terug te poote", naar de gevangenis van Ichtershausen (nabij Erfurt) werd gestuurd. Dat zou tot april 1945 zijn pleisterplaats zijn, aanvankelijk eenzaam in een individuele cel, later in een cel met drie. "We moesten er werken voor een naaldfabriek, een arbeid die veel eiste van onze ogen. Een anekdote terzake is zeker het feit dat de grondstof voor de vervaardiging van die naalden geleverd werd door Bekaert uit... Zwevegem, de firma waar ik mijn ganse leven gewerkt heb."
Overleven of sterven in het Duitsland van de Tweede Wereldoorlog hing voor de NN-gevangenen vaak van details af. Ook Raph Baert heeft zijn portie geluk gehad. Zo balanceerde de weegschaal des levens in zijn voordeel toen de trein van Erfurt naar Wolfenbüttel door Amerikaanse bommen werd bestookt: "Ik zat op dat transport en wachtte angstig af wat met ons zou gebeuren: we werden niet gedood door de Amerikaanse projectielen, maar onze trip naar de gevangenis van Wolfenbüttel, waar allicht de guillotine wachtte, werd afgelast." Raph Baert kende ook geluk toen hij deel uitmaakte van een commando dat de "blindgangers", de onontplofte geallieerde bommen in huizen en weilanden, moest onschadelijk maken met schop en houweel. "Ik liep er voortdurend met de daver op het lijf, want iedere spadesteek of houweelstoot kon ons einde betekenen. Maar in die periode heb ik ook veel eten gestolen in de door onontplofte bommen geraakte huizen. Ik bond mijn broek aan de enkels dicht en propte de broekspijpen vol met voedingswaren die later verdeeld en verorberd werden. Soms aten we ook stukken rauw vlees uit gebombardeerde beesten..."
Tijdens zo'n commando-opdracht is Raph Baert, samen met Omer Merchie uit Harelbeke, uit de Duitse greep ontsnapt. Wegduikend in een gracht verlieten ze de groep en later vonden ze onderdak op een boerderij nabij Neustadt, waar rust en voedsel hen opkikkerden. Daar bleven ze tot ze hoorden dat de Amerikaanse bevrijder alles onder controle had, maar Raph is die Duitse landbouwers familie eeuwig dankbaar. In 1991 spoorde hij hen terug op, iets wat voorheen onmogelijk was omdat de boerderij in de voormalige DDR lag. Blijkbaar waren die mensen hun Belgische gasten ook niet vergeten, want toen hij er, na 46 jaar opnieuw aanklopte, zei de boerin bij het opendoen onmiddellijk: "Du bist Raphaël."
De repatriëring van Raph Baert heeft nog heel wat voeten in de aarde gehad: in Jena kon de Brigade Piron niks doen, want "ik had geen papieren en ik kon niet bewijzen dat ik Raph Baert uit Zwevegem was". De West-Vlaming trok vervolgens te voet naar het zowat 30 kilometer verderop gelegen Weimar, waar hij minister Van Zeeland, toen verantwoordelijk voor de repatriëring van de Belgische politieke gevangenen, persoonlijk aanklampte. En met succes, want Raph werd in de ministeriële wagen naar het vlakbij gelegen kamp van Buchenwald gevoerd, van waaruit hij enkele dagen later per vliegtuig werd gerepatrieerd. "De confrontatie met de kampgruwel in Buchenwald was verschrikkelijk, zoiets kan een mens nooit meer vergeten. Maar even beklijvend vond ik het feit dat de bevolking van Weimar door de Amerikanen verplicht werd om Buchenwald te bezoeken. Daar zagen ze dan met eigen ogen wat er de voorbije jaren in hun nabijheid was gebeurd..."
Onvergetelijk voor Raph Baert was uiteraard ook zijn thuiskomst in Zwevegem: "ledereen die me dierbaar was leefde nog, en ikzelf had het ook gehaald. Ik heb toen twee dagen aan één stuk gehuild, en nadien is er een periode gekomen dat ik niet meer kon huilen." Raph had t.b.c. toen hij op 7 mei 1945 terug thuis kwam, een souvenir uit de onmenselijke omstandigheden die hij er moest ondergaan.
Hoe gruwelijk de herinneringen ook zijn, toch is hij al teruggekeerd naar zijn Duitse verblijfplaatsen. Uit eerbied en ter nagedachtenis van zij die het niet overleefden. Maar hij keerde niet terug om de herinnering levendig te houden, want 1001 zaken doen hem dagelijks aan die trieste periode terugdenken. Erover praten gaat nu al makkelijker dan weleer: "We hebben bij onze thuiskomst niet veel verteld. We dachten dat de mensen ons toch niet zouden geloven..."
§ § § § §